|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:00:42 GMT -5
iemand een idee van hoe zo'n TIN eigenlijk werkt (p40-41)?
Algemeen werken ze bij TIN dus met knooppuntjes. Drie knooppuntjes verbinden ze nu met mekaar en als ge dat dan drie-dimensioneel bekijkt, dan vormen die dus een vlakje (drie punten bepalen een vlak).
Hoe kiezen ze dus die knooppuntjes? Adaptive sampling = Op de kaart wordt een soort grid gelegd en de knooppuntjes van op het grid worden dus genomen. Wanneer je nu de hoogte van een knooppunt (1,1) weet en je kijkt dan naar het knooppunt (1,2), dan kan de verandering in hoogte groter of kleiner zijn dan een vooropgestelde marge. Is die groter, dan wordt het punt (1,2) genomen als knooppunt. Is die kleiner, dan gaat men naar het volgende knooppunt ((1,3)) kijken. Progressive sampling = Dit is eigenlijk te vergelijken met de quadtree-structuur. Men pakt eerst grote oppervlakjes (driehoekjes) en waar nodig gaat men verfijnen in kleinere oppervlakjes.
Dus volgens mij werkt het eerst van klein naar groot, terwijl het tweede van groot naar klein werkt.
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:01:33 GMT -5
en wat bedoel je juist met het eerste werkt van klein naar groot en het tweede andersom? ik zie wel in dat het tweede van groot naar klein werkt. Je neemt daar toch gewoon telkens een kleiner grid? Maar verder is het systeem van het tweede toch hetzelfde als bij het eerste? Alleen verplaats je bij adaptive sampling telkens je grid en bij progressive sampling niet?
Ik bedoelde met het werken van klein naar groot bij adaptive sampling dat je begint van een grid met kleine celletjes. Als je ziet dat er teveel knooppunten zijn doordat tussen 2 opeenvolgende knooppunten het hoogteverschil kleiner is dan de marge, dan ga je dat 2e knooppunt weglaten en kijken naar het derde... Wat ze met die 'sliding' systematic grid bedoelen weet ik ook niet precies, maar ik dacht dat dat te maken had met het feit dat je telkens naar een volgend knooppunt gaat kijken...
Bij progressive gebruik je eerst een grid met grote cellen en waar dat niet voldoet, ga je verfijnen, dus van groot naar klein...
Maar volgens mij zou dat allebei idd ongeveer hetzelfde uitkomen...
Maar bij adaptive sampling ga je toch de grootte van je cellen in je grid niet aanpassen? Je gaat gewoon met een bepaald grid over je oppervlak schuiven. Je herlegt dit telkens een beetje (sliding)
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:03:11 GMT -5
k vraag mij gewoon af dat als je horizontale integratie hebt gedaan (met die edgematching enzo), dat je dan gans het werk voor je verticale integratie niet om zeep helpt? Je zit immers weer te verschuiven , of heeft dit toch geen effect op de verticale match? Je kan natuurlijk wel zeggen dat je eerst horizontaal en dan verticaal moet doen, maar dan zit je met het omgekeerde probleem.
ik weet het niet, bij de verticale integratie daar zorg je dat uw verschillende lagen en hun attributen overeen komen. Als je dan vervolgens een horizontale integratie doet, dan splits je eerst je kaart op in kleinere deeltjes en tot hier toe is er dan toch nog niks gewijzigd aan de attributen hé? En bij die edge-matching ga je er terug voor zorgen dat je attributen gematchd zijn. Maja zoals je zegt gaan dan wel de coördinaten weer veranderd zijn door die verschuivingen. Misschien worden ze niet altijd tesamen uitgevoerd? Doe je verticale integratie als je thematisch kijkt en horizontale integratie als je ruimtelijk kijkt?
Misschien kunt ge, nadat ge verticaal geïntegreerd hebt, ook horizontaal integreren, maar dan op al uw vertikaal geïntegreerde kaarten tegelijkertijd?? dan klopt het nog wel he, want dan verandert ge ze wel, maar allemaal op dezelfde manier, nee?
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:04:54 GMT -5
Een simpel vraagje: kan iemand mij dat in verstaanbaar Nederlands uitleggen hoe die methode van Jenks & McMaster werkt (bijv. aan de hand van figuur op p. 69)?
Bij Jenks en McMaster begin je bij punt A. Vanaf hier leg je een soort venster over 3 opeenvolgende vertices. Binnen dit venster ga je nu kijken of je het middelste punt mag weglaten of niet. Dit doe je aan de hand van twee drempelvoorwaarden.
1. Als de afstand van dit middelste punt tot één van de twee andere punten kleiner is dan een opgegeven min distance, dan mag je het weglaten vallen
2. Ook de hoek die er gevormd wordt tss de opeenvolgende lijnsegmenten (zie op p 69 hoe ze daar die hoeken nemen) speelt een rol. Als deze hoek kleiner is dan een gegeven min angle dan mag het middelste punt van de drie weer weggelaten worden.
Vervolgens schuif je het venster op zodat puntA eruit valt en nu de volgende drie punten omvat worden (dus nog twee punten van het vorige venster en één nieuw)
een kleine bemerking:
Dat tweede punt (dus het punt na A) moet dus weggelaten worden want de 'hoektest' voldeed niet. Maar toch wordt het gebruikt om je volgende venstertje te definiëren, terwijl ik eerder had gedacht dat het volgende venstertje dan de punten A, het 3e en het 4e punt zou omvatten (dus het 2de weggelaten)?
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:08:34 GMT -5
HOOFDSTUK 1
* p7: Kan er me iemand in normaal nederlands uitleggen wat authalic is? (authalic sphere)
Geen flauw idee, authalic staat niet eens in de woordenboek, mss een Coppinisme?
HOOFDSTUK 2
* p35 en 36: Hoe werkt zo'n topologically coded network juist? adhv die kaderkes op p 35 en 36?
Ik denk dat ze met zo'n topologically coded network bedoelen dat er al wat eigenschappen van de punten, lijnen en polygonen mee in de gegevens staan. Ze zeggen daar bijv. dat voor 'arc' I, die loopt van 4 naar 1 (gelijkaardige gegevens zoals in DIME) ook hoe lang dat lijnstuk is en hoe de conditie is van het trottoir (pavement). Bij de knooppunten hebben ze het bijv. over de aanwezigheid van een zebrapad of zo (crosswalk). Bij Georelationele data houden zie de twee soorten gegevens apart bij (linkerkant in dat kadertje de spatiale data en rechts de attribute data)
HOOFDSTUK 3
* p51: Die lijst met SIF ed dat moesten we toch niet kennen hé?
Ik denk het niet, dat zijn maar voorbeelden van types bestanden
* p64: Ik sanp wel hoe ze aan die formule komen en hoe dat in elkaar zit, maar daar staat zo tussen die twee formules in wat uitleg en het gaat daar over als de rechterpunt omhoog wijst of als de linkerpunt omhoog wijst... Iemand die me aan mijn verstand kan brengen wat daar juist staat?
Ge kunt dat het best zien voor dat uitsteekseltje rechts onderaan. Aangezien ge het oppervlak met de klok mee bekijkt, dan moet ge kijken wat de x-coordinaat is van het eerste punt dat ge tegenkomt (in het voorbeeld van het uitsteekseltje het punt dat daar naar binnen in het oppervlakje steekt) tov. de x-coordinaat van het volgende puntje dat ge tegenkomt als ge met de klok meegaat. Ligt het eerste links van het tweede, dan is uw trapeziumke positief, ligt het eerste rechts van het tweede, dan is het negatief...
* p65: die tweede formule (voor de computer), gewoon kruisproducten zeggen ze daar...maar???
Nee, tis het geometrisch kruisproduct, zeggen ze. Wat ze daar mee bedoelen...god knows (en da is nog ni zeker )
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:10:29 GMT -5
p7: regels 12 tot 14 (Small-scale .... 40,030.2 km)
Ik leid daaruit af dat een 'Authalic sphere' nen bol (perfecte bol) is met als oppervlakte, de oppervlakte van de gebruikte referentie ellipsoide. Dus als ge de WGS 84 (met oppervlakte= x km² ) als referentie neemt zal de oppervlakte van uwen 'authalic sphere' ook gelijk zijn aan x km². Dit heeft natuurlijk tot gevolg dat de autelic spheer bepaalde dimenties moet hebben om aan die oppervlakte te voldoen .... enzoverder ....
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:12:07 GMT -5
Kan iemand mij het verschil uitleggen tussen: 1. de Lambert conformale projectie 2. de Albers equal area projectie 3. de equidistant conische projectie
(alledrie conisch met een distorsie die toeneemt, weg van de standard parallels) Aangezien den boek zegt dat een projectie nie tegelijkertijd conformaal, equidistant en equal area kan zijn, moeten die op een of andere manier van mekaar verschillen, maar ik zie echt niet hoe...
En de plate carrée, hoe verschilt die van de Mercator?
k weet het ni é, ma volgens mij ligt het verschil (van al uw vragen ) in de manier hoe ge projecteerd op da kegeloppervlak of op een vlak oppervlak... . Uitleggen kan ik het ni, ma kijk naar de coördinaten grids van de verschillende projectieproducten...
vb. plate carrée ==> alle parallellen en meridianen liggen overal even ver uit elkaar ==> projectie geeft een equidistantie weer ... mercator ==> de afstand tussen de parallellen vergroot naar de polen toe ...
Lambert Conformaal:
vorm en hoeken hebben kleinste afwijking rond en tussen de parallellen. afstand is juist op de parallellen
Albers equal area
ik veronderstel dat hier de oppervlakten proportioneel zijn tussen de parallellen en sterker afwijken hierbuiten ook hier de afstand juist op de parallellen.
Equidiqtant conic
rond de parallellen is er een aanvaardbare betrouwbaarhied kwa richting, vorm en oppervlakte Afstand is hier niet enkel juist op de parallellen maar ook op de meridianen.
Er zit hier en daar wel wat verschil tussen, wel niet veel.
volgens mij, moet je enkel weten waarvoor je best conformal, equal area of equidistance gebruikt. zie kader p20 je moet die projectie niet kunnen uitleggen.
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:13:58 GMT -5
p 61 -62 Object-oriented model
Hm, ik begriip het maar half eigenlijk .... kan mij iemand ne keer het concept uitleggen, da voorbeeld daar aan koppelen en de voor -en nadelen uitleggen (allé, waarom da, uit de werking van da model, die en die voor -en nadelen volgen...)
hoi,hoi, heb antwoord gekregen op dit vraagje. Misschien helpt het een beetje: Het bovenste deel van dat figuurtje geeft algemene benamingen, het bonderste deel is een teopassingvoorbeeld. Een ander voorbeeld zou kunnen zijn: schema = CO2 opslag; categorie = natuurlijke vegetatie; component = bovengronds; thema = houtige gewassen; entiteit = bos; eigenschap = houtvolume op stam
ik heb t ook nie helemaal. maar dit snap ik er wel van: als basis voor het model wordt er hier geen gebruik gemaakt van cellen (of nodes voor vector-data) maar van objecten uit de reële wereld. de gebruiker duidt daarin dan een hierarchie aan (snap wel nie goed hoe)en de relaties worden weergegeven in een schema btw da figuurke onderaan p 61 is een voorbeeld van een schema dus da moet er nie altijd zo uitzien (volgens mij) Wat de voor en nadelen der van zijn en waarom da weet ik nie. Iemand die kan helpen???
nadelen: eens de structuur gemaakt is, niemeer te veranderen, zeer statistisch, als ge t wilt veranderen, moet ge t heropbouwen
voordelen: zeer vlugge opvraag, zeer logisch, hiërarchisch en snel
effe nog iets toevoegen wat volgens mij ook belangrijk is:
zo'n object bestaat dus uit verschillende entiteiten waarvan je zelf hebt beslist dat die samen een object vormen (bijv. bos+wei+natuurgebied=open ruimte). Het hiërarchische bestaat erin dat je zegt dat de open ruimte dus bestaat uit die drie elementen, en dat die elementen ook nog eens uit andere elementen bestaan enzo... Verschil met een eerder vermeld hiërarchisch model (p61) is dat je daar echt voor elk elementje apart beschrijft hoe het er uit ziet (met al die knooppuntjes enzo), terwijl je hier voor het organiseren van je databank eerder gebruik maakt van de attribuutdata en relaties ertussen.
Het probleem van het statische karakter komt volgens mij zoals kirsten zegt doordat je er moeilijk iets aan kan veranderen: eens een object aangemaakt, moet je het ook zo blijven gebruiken. Stel dat ene Gulinck het object 'open ruimte' ineens anders definieert, dan heb je wel een probleem, en kan je gelijk opnieuw beginnen. Of als er een stuk bos gekapt wordt voor industriegebied, moet dat deelgebied onder een ander object geplaatst worden. Het is dus minder evident om met dit model veranderingen op te volgen. Ander nadeel is natuurlijk dat je moeilijk een overlay kan doen omdat je niet meer werkt met gridcellen/vectoren als basisentiteiten.
Het voordeel is dat het ingeven en opvragen van data conceptueel heel makkelijk te volgen is.
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:15:16 GMT -5
bij de examenvragen komt deze vraag dikwijls terug: leg uit waarom utm 60 zones heeft en geen 1 of 2? heeft het antwoord misschien iets te maken met het feit dat het een secante projectie is?
Volgens mij is dat omdat een Transverse Mercator projectie altijd een hoge nauwkeurigheid geeft binnen 3 graden links en rechts van uw projectielijn. Als ge dus 60 zones hebt, waarbij elke zone een Transverse Mercator projectie is met die middenste lijn als projectielijn, dan hebt ge altijd hoge nauwkeurigheid en toch de hele wereld (60 x 2 (links en rechts) x 3° = 360°) beschreven
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:15:57 GMT -5
je wil in een natuurgebied alle dennebestanden selecteren die aan een heidevlakte grenzen. Hoe doe je dit in een vector GIS (arc/node) en hoe doe je dit in een raster GIS?
voorstel:
vector: zien welke dennebestanden een vector ofzo gemeenschappelijk hebben met heidepolygonen via cross-referencing(?)
raster: zou met neighbourhood moeten kunnen denken, maar hoe? Misschien in een bepaalde (kleine) straal rond een dennebestand zoeken naar heide?
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:16:38 GMT -5
1) Kan iemand mij vertellen wat CROSS-REFERENCING just is? Er wordt bv. bij de quadtreestructuur gezegd dat een voordeel dervan is at er minder cellen bedekt moeten worden bij crossreferencing.(p31) Of: op p 54: de compactiemethodes bij datastorage hebben als doel onder andere om cross-referencing mogelijk te maken.
2) waarom is die data-cleaning nodig als ge uw data in een topologische structuur wilt krijgen? (p 36: nadeel 3 van vector)
Ivm die data-cleaning: ik denk dat ge daarbij moet kijken naar 'data verification' (p.52). Daar hebben ze het over de fouten bij data input mbv manual digitizing. Dat cleaning is dus nodig om fouten te vermijden bij het toekennen van een topologie aan een 'manual digitized map'.
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:17:44 GMT -5
geef 3 manieren van data-structuur om topologie op te slaan in een GIS?
is quadtree op gebied van topologie niet hetzelfde als gewone raster? Topologie in een rasterstructuur is al impliciet aanwezig door die aaneengrenzing van cellen, en aangezien de quadtree ook uit rastercellen bestaat... Of mis ik hier iets, 'k weet anders ook wel geen derde manier...
kan idd zijn, DBMS mss ? Raster, Vector en dan voor het georelationeel vector-based GIS en de raster-based Gis's, die de map file structuur gebruiken, de DBMS
3 manieren om topologie op te slaan in een GIS: alternatief voorstel: - raster (inherent) - vector: DIME - vector: arc/node ok, toegegeven, niet heel erg elegant, maar strikt genomen niet fout denk ik.
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:19:01 GMT -5
Vraagje ivm moving averages
Ik moet hier ergens mis tellen maar ik weet niet waar...
Stel dat drie observatiepunten op resp. 4,6 en 9 eenheden van het te zoeken punt liggen. Als je dus die weight factors wil toepassen (met r = 2), dan krijg je:
lambda 1 (voor de 4) = (1/16)/(16+36+81) = een klein getal lambda 2 en 3 zijn ook allebei klein
M.a.w. die som van de lambda's is niet 1...
Denk ik hier ergens verkeerd of maak ik ergens een fout?
die formule moet volgens mij in de teller D hebben ipv 1/D, dan klopt het wel (dat de som van de lambda's 1 is), en dat is ook de normale manier om een wegingsfactor te berekenen lijkt mij
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:25:13 GMT -5
1) Iemand vroeg dit: iemand een idee van hoe zo'n TIN eigenlijk werkt (p40-41)? 't is iets van adaptieve en progressieve sampling da'k niet echt doorheb, en dan zie ik eigenlijk ook gewoon geen nut in het werken met die driehoekjes...
Ik had hier op geantwoord wat ik er uit op maakte:
Algemeen werken ze bij TIN dus met knooppuntjes. Drie knooppuntjes verbinden ze nu met mekaar en als ge dat dan drie-dimensioneel bekijkt, dan vormen die dus een vlakje (drie punten bepalen een vlak).
Hoe kiezen ze dus die knooppuntjes? Adaptive sampling = Op de kaart wordt een soort grid gelegd en de knooppuntjes van op het grid worden dus genomen. Wanneer je nu de hoogte van een knooppunt (1,1) weet en je kijkt dan naar het knooppunt (1,2), dan kan de verandering in hoogte groter of kleiner zijn dan een vooropgestelde marge. Is die groter, dan wordt het punt (1,2) genomen als knooppunt. Is die kleiner, dan gaat men naar het volgende knooppunt ((1,3)) kijken. Progressive sampling = Dit is eigenlijk te vergelijken met de quadtree-structuur. Men pakt eerst grote oppervlakjes (driehoekjes) en waar nodig gaat men verfijnen in kleinere oppervlakjes.
Dus volgens mij werkt het eerst van klein naar groot, terwijl het tweede van groot naar klein werkt.
Dit is wat ik er uit opmaak... Of dat echt veel verschil geeft, weet ik niet...
Maar dan kwam de vraag: Is dat bij adaptive sampling wel zo en wat bedoelen ze met dat ‘sliding’ systematic grid?
Het is inderdaad zo dat je bij adaptieve sampling eerst fijn samplet met een sliding grid (dit is een sampling grid dat je over je terrein laat lopen om telkens op de hoekpunten een sample te nemen) en daarna hou je enkel de belangrijkste informatiepunten (diegene die de informatie bevatten) over. Bij progressive sampling ga je eerst grof samplen en dan gaat kijken waar je zo nodig fijner moet samplen.
Dit is een verklaring die ik in een GIS-glossary gevonden heb op het internet: Adaptive sampling - A data sampling technique that uses accumulated knowledge from samples already taken to direct future sampling. For example, redundant sample points may be rejected during the sampling process on the grounds that they carry too little extra information. Progressive sampling - A data sampling technique. Sampling and data analysis are carried together, the results of the data analysis dictating how the sampling should proceed. Sampling can be manual - i.e. guided by a human operator.
2) Op pagina 65 spreken ze van kruisproducten in die tweede formule, maar dat ziet er wel anders uit dan we gewoon zijn?
Als je de formule uitrekent komen wij idd ook iets anders uit. De tweede formule zou anderzijds een computergewijs functioneel equivalent zijn en dus niet een wiskundig equivalent. De fout op de oplossing met deze formule zou verwaarloosbaar moeten zijn, maar maakt het voor computers veel efficienter.
3) Kan iemand mij het verschil uitleggen tussen: 1. de Lambert conformale projectie 2. de Albers equal area projectie 3. de equidistant conische projectie
Die figuren daarvan zijn bijna identiek...
Hoe moeten we projecties in het algemeen kennnen? Ze apart kunnen uitleggen of in grote lijnen (+weten waarvoor ze gebruikt worden)?
Dat is een vraag die je beter aan professor Coppin stelt. Ik weet niet hoe hij zijn les daarover gegeven heeft, waar de nadruk lag en kan dus ook niet voorspellen hoe hij verwacht dat je zoiets kent.
4) Op verschillende plaatsen (p. 31 ; p. 54) spreken ze van cross-referencing. Wat bedoelen ze daarmee?
Cross-reference betekent hier: referenties (en links) tussen verschillende attribuutwaarden.
|
|
|
Post by Doockles on Dec 21, 2004 11:26:18 GMT -5
Kan er mij iemand in verstaanbaar Nederlands uitleggen wat een dasymetriche kaart (p42) nu juist is?
Voor wat ik er uit kan opmaken, is dat een kaartje waarop de grenzen geen vaste grenzen zijn, zoals provinciegrenzen ofzo, maar dat ze bepaald worden door de parameters die je zelf bepaalt. Gebieden die voor die parameter iethingy uniform zijn, worden omlijnd. Nadruk ligt echt wel op die begrenzing, de grootte en de vorm van de omlijnde gebieden.
voila, dat is wat ik denk... opbouwende kritiek is steeds welkom, want zo ontzettend zeker ben ik er niet van
idd ik denk dat het in elkaar zit zoals Katinka zegt. De grenzen/afbakeningen van die kaart worden niet bepaald door reële grenzen/wegen/.... Maar gebieden die vrij uniform zijn die worden omlijnd.
|
|